zaterdag 10 januari 2015

Breda
Eerste Kerstdag, 2014
Kom met de fiets aan bij het station, dat verbouwt wordt. Pak mijn zware tassen van het stuur en zet ze op de grond neer bij de ov-chipkaartautomaat.
Het regent.
Schuin achter mij zie ik een oude man wat wankel lopend naar de trappen lopen. Zonder jas aan maar met oud uitziend fleecevest. Zijn grijze haar in de war.
'Er zijn dit jaar 3.000 zwerfouderen bijgekomen', flitst er door mijn hoofd. Een nieuwsbericht dat ik onlangs hoorde. Mijn hart draaide er een kwartslag van.
'Zou hij er één van zijn?' vraag ik mij af.
De man kijkt omhoog naar de hoge, steile, gietijzeren trappen die overwonnen moeten worden.
Omdat station Breda verbouwd wordt is er geen andere manier dan een heel groot stuk over deze hoge en steile trappen - die vanwege de regen ook nog nat zijn - te moeten, voor je bij de perrons komt.
Er is namelijk geen lift.
De achterkant van het station is al wel af, de voorkant niet. Vraag mij niet wat de logica hiervan is. De meeste mensen komen van de voorkant.
Men lijkt geen seconde te hebben stilgestaan bij wat het beste voor de mensen zélf is.
Voor de gehandicapten. De ouderen.
Ik zie de man de eerste treden nemen, de ene hand steun zoekend bij de trapleuning. Het ziet er niet erg hoopgevend uit. Bij elke stap die hij neemt lijkt hij zelf te twijfelen of het hem wel gaat lukken.
Af en toe stopt hij en kijkt omhoog naar de vele treden die nog moeten. Want mensen, het zijn er écht heel veel.
Zelfs voor mij; met hakken aan en zware tassen in combinatie met de natte en steile treden, een hachelijke onderneming.
Heb mijn ov-chipkaart gevonden en check in. Kijk weer naar de man en besluit dat ik dit niet meer kan aanzien. Dan mis ik wel de trein, want ik was al laat; dat moet dan maar.
'Meneer' roep ik.
De man blijft stilstaan, maar draait niet om.
'Meneer, er gaat hier ergens ook een busje die u naar de overkant kan brengen'.
'Een busje?' antwoord hij weifelend.
Ik stap de trap op en ga naast hem staan.
'Er gaat hier ook een busje die u naar de overkant van het station kan brengen. Daar zijn geen trappen.'
'Oh' zegt hij, draait zich langzaam om, en probeert de treden die hij net overwonnen heeft, nogmaals te nemen. Alleen naar beneden is het nog moeilijker. Ik weet dat, omdat dat met hakken aan en zware tassen ook het geval is.
Ik zie hem stuntelen.
'Zal ik even uw hand vasthouden?' vraag ik, en rijk hem mijn hand aan.
Hij lijkt mij niet gehoord te hebben.
Oh, toch wel. Hij neemt mijn hand aan. Samen lopen we naar beneden, hand in hand.
'Dankuwel hoor' zegt hij, als we beneden zijn.
Ik wil nog even kijken of de halte die ik hem wees wel écht de halte is van dat busje.
Nee dus.
Ineens herinner ik mij dat die halte een heel eind verderop zit, aan de linkerkant van het station. Wij zitten aan de rechterkant.
Ik wijs hem de weg.
Hij moet nu nog een heel eind lopen. En hij loopt al zo moeilijk. Hoop dat hij het kan vinden. En zou het busje uberhaubt wel rijden vandaag?
Hij gaat zijn trein in ieder geval zéker niet halen.
Ik neem de trappen en probeer het juiste perron te vinden. Ineens herinner ik mij weer waar de bushalte precies was; ergens helemaal achter verscholen, links van het station. Als je niet weet waar het is, is het erg moeilijk te vinden.
Baal dat ik mij nu pas herinner waar het precies is. Hoop dat hij iemand vindt die hem de precieze weg kan wijzen.
Er zijn alleen erg weinig mensen op straat op Eerste Kerstdag.
Mijn trein is er.
De deuren gaan niet vanzelf open, dus ik druk op het knopje. Er staat niemand voor de deur, dus ik stap in. Vervolgens word ik half omver gelopen door een jonge vrouw.
Ik wankel even, maar weet mijn balans weer terug te vinden.
En ik stap in.