woensdag 29 oktober 2014

Toen ik daarnet in het donker door de mist fietste, verlangde ik ineens terug naar de tijd dat de straatlantaarns een voor een werden aangestoken met een lucifer.
En dat terwijl ik die tijd helemaal nooit heb meegemaakt.

maandag 27 oktober 2014

Bij de Appie

'Ben je niet in functie vandaag?' vraagt de kassier.
Ik begrijp gelijk waar hij op doelt.
'Nee, mijn camera is stuk!' zeg ik.

'Dat méén je niet!' zegt hij verbolgen, terwijl hij grote ogen opzet.
'Ja' zeg ik, met stomheid geslagen. Op zoveel medeleven had ik niet gerekend.
Ik adem diep in.
'...Hij was al een beetje stuk, maar nu is-ie echt helemáál stuk' zeg ik, alsof ik de situatie daarmee volkomen helder maak.
Ik doe snel de boodschappen in mijn tas.

'Maar ik koop over een paar maanden wel weer een nieuwe hoor' zeg ik, alsof ik hem wil troosten.
Zijn gezicht klaart op.
Ogen worden kleiner. Ik pak mijn laatste paar boodschappen.
'Eeééérst even sparen' zegt hij goedmoedig.
'Ja' antwoord ik instemmend. Met in mijn hoofd de wetenschap dat daar toch niets van terecht zal komen.
Ik pak mijn volle tas met boodschappen en loop weg.
'Fijne dag he!' roept de kassier mij na.
'Bedankt!'
Met een zichtbaar gerust gesteld gezicht gaat hij verder met de volgende klant.


dinsdag 26 augustus 2014

Een voor mij onbekend persoon heeft eens tegen mij gezegd: 'Jij wordt een groot schrijver'.
Sindsdien ben ik bang dat het niet uitkomt. En bang dat het wel uitkomt.
Ik weet nog niet welke van de twee erger is.

zaterdag 23 augustus 2014

Gisternacht op de fiets naar huis vanaf het station.
Een Marokkaans uitziende jongen roept met Brabants accent 'Mevrouw'.
Ik kijk of de figuur die achter hem staat ook een jongen is.
Nee, het is een vrouw. Dan besluit ik te stoppen.
Ik kijk hem welwillend aan. Misschien wil hij de weg vragen.
'Uw wielen draaien'.

Ik lach. De vrouw die achter hem staat lacht.
We hebben even oogcontact.
En ik fiets verder, de zwarte nacht in.

vrijdag 15 augustus 2014

Sinds we naar een ander schoolgebouw waren overgegaan hadden we altijd gymnastiek in een ander schoolgebouw dan de onze, die wij 'het noodgebouw' noemden. Omdat het dat ook was; soms werden de dingen gewoon bij de naam genoemd. Wij zaten in dit gebouw totdat onze nieuwe school, die erachter gebouwd werd, af zou zijn.
In het noodgebouw zat geen gymlokaal, daarom moesten wij gymmen bij een andere school, een kwartiertje lopen verderop.

We liepen altijd in een colonne van twee aan twee naar het andere gebouw.

Eenmaal daar aangekomen moesten we de survivaltocht over het schoolplein van de andere school zien te overleven. De andere schoolkinderen hadden steevast pauze wanneer wij daar aankwamen om ons om te kleden voor de gymles. Voor hen waren wij de vijand, want: van een andere school. Dit schenen zij geheel logisch te vinden. Ikzelf begreep daar iets minder van.
Ik vroeg mij af waarom je andere kinderen - die je niet eens kent - aan zou moeten vallen, puur en alleen omdat ze van een andere school zijn. Als ik toevallig bij hen op school had gezeten werd ik niet aangevallen. Echt stom vond ik dat.
Afijn, we wisten dus dat wij een scheldkanonnade over ons heen zouden krijgen wanneer wij het schoolplein zouden overbruggen met onze voetstappen.
Als een kudde schapen die achterna werd gezeten door een wild beest, renden wij naar de deur. Vaak moesten wij dan wachten tot onze meester eindelijk bij de deur was aangekomen voor we naar binnen konden. We moesten met zijn allen tegelijk naar binnen; opdat wij zo min mogelijk overlast zouden geven aan de andere school, waar wij te gast waren. Van dat laatste dienden wij te alle tijde doordrongen te zijn.
De meester had ons van te voren meerdere malen uitgebreid en streng geïnstrueerd over het feit dat wij daar te gast waren, en dat wij ons dan ook als gasten dienden te gedragen. Geen geschreeuw of gescheld, geen rare streken uithalen.
Wij hielden ons er braaf aan.

Het wachten bij deur leek een eeuwigheid te duren.
Tijdens de survivaltocht van de buitenwereld naar het territorium van het andere schoolgebouw, dat er heel raar uitzag met gekke felle kleuren die helemaal niet bij elkaar pasten, hoorde ik ongeveer alle mogelijke scheldwoorden die er in het Nederlands vocabulaire destijds beschikbaar waren.
Mijn oren klapperden ervan.

Op een dag hoorde ik de jongens van de andere school dingen roepen over een fenomeen genaamd 'neuken'.
'Neuken, wat is dat nou weer?'.
'Zeker weer één of andere nieuwe rage', bedacht ik weifelend, ondertussen mijn schooltas om mijn lichaam heen en weer slingerend terwijl ik mee bewoog.
Heel even overwoog ik of ik aan iemand uit mijn eigen klas zou vragen wat die nieuwe rage nou precies inhield. Maar ik was toch te bang uitgelachen te worden als ik er openlijk voor zou uitkomen dat ik nog niet wist wat de nieuwe rage precies inhield.
Ik keek naar de felblauwe met felgele gekleurde deur. Ik hoorde de kleuren met elkaar vloeken en vroeg mij af of dit onharmonieuze kleurenspel een slechte invloed had op de kinderen van die school.

Gelukkig, meester was bijna bij de deur. Een paar meeuwen vlogen vals krijsend over de lucht die met grijze wolken bedekte wat eens zonlicht was.
'Je moeder neukt met je broer!' gilde een jongetje van de andere school achter mij.
Ik wist niet precies wat ik mij hierbij voor moest stellen.
Kippenvel. De manier waarop de omstanders om de jongen die het zei lachten had iets merkwaardigs. Alsof het over iets ging dat het daglicht niet kon verdragen.

'Nou ja, een nieuwe rage. Dat zal wel weer overgaan', besloot ik mezelf gerust te stellen en liep naar binnen.
Eenmaal binnen lag de volgende uitdaging op mij te wachten: het omkleden.

woensdag 13 augustus 2014



Op een dag – ik zat in de derde klas (groep vijf) – kwam meester Zwart op het lumineuze idee om de klas qua tafels en stoelen en mensen onder te gaan verdelen in groepjes van vier.
Het meest lumineuze daarvan was wel dat hij mij samen in een groepje met Marinde stopte. Ze zat tegenover mij, zelfs. Ik durfde sindsdien nog amper voor mij uit te kijken. Probeerde haar aanwezigheid uit de weg te gaan, zonder daarmee een aanleiding te vormen voor bepaalt gedrag van haar kant.

Nog steeds begrijp ik niet wat volgens de meester nou het achterliggende idee was van deze actie. Marinde en ik gingen niet met elkaar om, sterker nog: zij pestte mij. Hij wist dat. En ons dan bij elkaar zetten? In de hoop dat we dan bevriend zouden raken?
De keuze van meester Zwart was bijna te opvallend om er níet een achterliggende bedoeling bij te bedenken. In ieder geval is die achterliggende bedoeling niet in goede aarde gevallen.
Marinde had nu alleen nog maar meer kans om mij te pesten. En zij wist die kans ten volle te benutten.
Ik herinner mij een moment in de pauze, waarbij wij allemaal binnen aan onze tafeltjes zaten te eten. Ik had, zoals altijd, bruine boterhammen mee met daarop veel margarine en heel weinig pindakaas. Niet echt een aanrader, kan ik u vertellen.
Deze 'snack' werd zo nu en dan afgewisseld door bruine boterhammen met heel veel margarine en daarop heel weinig smeerkaas. Een heel enkele keer waren het bruine boterhammen met heel veel margarine en zacht geworden speculaasjes. Van het goedkoopste merk en dus met uitermate weinig smaak.
Diezelfde speculaasjes kregen wij trouwens ook bij de thee, 's middags, na school. Thee met melk en welgeteld één speculaasje, nooit meer. Dat ene speculaasje smaakte weinig naar speculaas en des te meer naar helaas. Fabriek, daar smaakte het naar. Er viel geen liefde in te proeven.
Dat speculaasje sopten wij dan in de zwarte thee met melk (meer melk dan thee, want thee was vies, melk trouwens ook, maar we moesten thee drinken, dus dan maar met melk, om de vieze smaak van de zwarte thee weg te krijgen) tot de helft er bijna afbrak van soppigheid, en dan was het zaak je mond zo snel mogelijk richting soppig koekje te begeven. Dit lukte niet altijd.
Met als gevolg: rondzwemmende speculaasstukken in de toch al net te pruimen zwarte thee met melk, en dat MOEST je dan opdrinken. Opdat je nooit zou vergeten dat elke daad zijn gevolgen kent, ofzo.
Als de speculaassop op de tafel terecht kwam, kregen we een berisping en moesten we een doekje pakken om het op te ruimen. Huilen om een ander koekje had weinig zin, dus dat deden we meestal niet.
We mochten pas gaan spelen als de thee op was, wat in mijn herinnering soms wel een uur of twee kon duren voor het mij gelukt was.
Maar hey, dan mocht je wel spelen. Wat een bevrijding!

Terug naar die pauze: ik pakte met enige schrik mijn boterhammen uit de plastic brooddoos waarop je  nog net de afbeelding van de muts kon zien van wat ooit David de Kabouter was.
De schrik zat er op dat moment al in omdat ik al eerder de eer had gehad kennis te mogen maken met de Pindakaashaat van Marinde. De pindakaashaat die zij met verve via de pindakaas op mijn brood, richting mij wist te projecteren.
Goed, ik deed het rood-blauwe das war einmal David de Kabouter broodtrommetlje open, en de geur van pindakaas kwam mij al te welriekend tegemoet. Nu was het zaak mijn gezicht in de plooi te houden en de boterhammen half onder het houten tafeltje te houden zonder dat het er al teveel op leek alsof ik ze wilde verstoppen. En dan af en toe, als niemand keek, stiekem een hap nemen van mijn brood.
Helaas, Marinde's reukvermogen was blijkbaar feilloos.
Of ze zat te dichtbij.
'Pittekaassssssss!' Riep ze vals.
Nee, siste ze. Ze leek wel een heks. Ook al had ze dan het prachtige gezichtje als van een porseleinen pop, en droeg ze altijd prinsesserige jurken. Dat kon blijkbaar.
Het was alsof een slang zich rondom mijn hals nestelde. Hij zette zichzelf steeds strakker vast. Ik kon nog maar moeilijk ademhalen.
'Pittekáááaaas!'
Wist niet waar ik moest kijken. Elke blik die ik vrij naar buiten zou zenden, voelde als uitlokking. Ik keek naar de grond. 'Wat ligt daar eigenlijk veel stof' dacht ik. Daar let je normaal nooit op.
Nu ik erop lette zag ik ineens overal op de vloer hoopjes stof die zich bij elkaar hadden verzameld. Met af en toe stukjes puntenslijpsel ertussen of half afgebroken punten.
Zouden er mensen zijn die hun puntenslijpsel gewoon van tafel af veegden in plaats van het in de prullenbak te doen?

Als Marinde mij begon te pesten was het altijd afwachten wanneer De Jongens (een aparte diersoort destijds), en Marjet, ook een soort jongen maar toch niet helemaal, mee gingen doen. Zij was naast Marinde de tweede persoon die mij het meest pestten,vanaf de kleuterklas tot het een na laatste jaar.
En – ja hoor – een paar jongens gingen even later ook meedoen. Zoals het een kudde betaamt wanneer het zwarte schaap zich mengt onder de witte.

'Jiska de Piska de poepchinees, valt met haar neus in het varkensvlees' scandeerde het koor.

Er ligt echt veel meer stof dan ik dacht. Hoe komt het toch dat ik dat nooit eerder heb opgemerkt?
Misschien zijn er nog wel veel meer details die zich elke dag om mij heen bevinden, en die ik nooit opmerk. Ik moet toch eens beter gaan opletten.
Vanaf nu ga ik vaker kijken naar dingen waar ik normaal niet op let.

Mij uitlachen vanwege het feit dat ik pindakaas op mijn brood had. Eigenlijk begreep ik op dat moment niet goed – en nog steeds niet – wat er precies mis was met pindakaas. En met mij. En waarom je iemand zou moeten uitlachen vanwege hetgeen hij of zij op zijn of haar brood heeft.
Natuurlijk, het stonk, die pindakaas. Alleen, dingen die anderen op brood hadden stonken óók. Zoals bijvoorbeeld sandwich spread. Maar daar hoorde je ze niet over.
Ik had zelf ook liever hagelslag of iets anders zoets op mijn brood gehad, maar dat mocht ik niet. De keus was of pindakaas of sandwich spread, dat tweede lustte ik niet. Als er smeerkaas in huis was kreeg ik smeerkaas op brood.
Maar pindakaas was duidelijk taboe bij ons in de klas. Als je dat op je brood had wist je dat je uit moest kijken. Zeker ik. Want ik had een bril.




Ik had een paar weken geleden een afspraak met de psychiater, bij wie ik onder controle sta i.v.m. medicijngebruik.
Alleen ik was de afspraak vergeten, kwam daar pas later achter. Nu, vijf weken later ongeveer, wil ik bellen voor een nieuwe afspraak. Er is nog niets van een belletje of een briefje geweest van waar ik bleef.
Vind ik best vreemd, want het gaat over psychiatrie, geen tandarts afspraak ofzo.
Het gaat met mij nu redelijk goed, maar stel dat dat niet zo was?
Dan lag ik misschien wel psychotisch onder een brug of deed pogingen tot suïcide.

Net belde ik met de afdeling psychiatrie om een nieuwe afspraak te maken, en om te vragen of het normaal was dat ik niets van hen had gehoord op het feit dat ik niet was verschenen op de afspraak.
Op mijn vraag hierover antwoordde de telefoniste dat het volgens haar normaal was, het is ieders eigen verantwoordelijkheid om te komen of niet.
Ja, duh, maar het gaat hier wel over kwetsbare mensen die niet altijd meer helder kunnen nadenken.
Ik zei:
'Maar dit is toch de afdeling psychiatrie, dat gaat toch over zorg? Zorg voor mensen die het moeilijk hebben? Met mij gaat het nu toevallig best goed, maar het had net zo goed anders kunnen zijn...Het lijkt mij toch dat jullie enige zorg moeten dragen voor mensen die niet op een afspraak komen'.
'Nee'.
Ik moest bijna lachen.
'Eh 'nee', wat bedoelt u daarmee?'
'Nee, wij doen dat niet. Dan moeten we al die mensen op gaan bellen. En deze discussie ga ik niet met u voeren'.
'Want?'
'Hier ga ik niet over, dat moet u maar met de arts bespreken'.
'Nou o.k., dat zal ik zeker doen. Maar mag ik dan wel even een nieuwe afspraak maken?'
'Wat is uw geboortedatum?'
'Oh, ik zie nu dat uw DBC gesloten is, u kunt geen nieuwe afspraak maken'.
'Pardon, hoe kan dat nou? Ik weet daar niets van. Ik sta gewoon onder controle bij deze psychiater'.
'Tja, dat kan maar hier staat dat uw DBC gesloten is'.
'Maar u weet niet hoe dat komt?'.
'Nee, ik zal het wel met uw arts overleggen, ik bel u morgen terug'.

............................................................................................................................