zaterdag 26 december 2015

Yes, eindelijk ben ik zover, ik heb deze hele toespraak - die in 4 delen op Youtube staat - uitgetypt.
Lees, en huiver. Geniale toespraak.
 https://www.youtube.com/watch?v=_nWswMTPAVE&list=PL08263843CC565018&index=1


Gerrit Komrij

Het verraad door de generatie '68

'Dames en heren.
Ik wil verslag uitbrengen van een nachtmerrie.
Een nachtmerrie is een kwade droom. En de kwade droom in mijn geval is een droom die goed leek te beginnen, maar al snel een verkeerde draai nam. De hoofdrolspelers, van de eerste tot de laatste minuut: mijn generatiegenoten.
De generatie zogezegd van mei 1968, de generatie van Provo en verbeelding, de generatie van Hitweek en Gondorf, de generatie van de nieuwe muziek en de nieuwe beeldentaal. De generatie die geuzenwoorden maakte van 'marginaal' en 'protest' en 'anti-autoritair'. De generatie van het verruimde seksualiteitsbegrip. Ik ben door mijn eigen generatiegenoten verraden. Ik maak deel uit van een generatie verraders. Onvermijdelijk ben ik daardoor ook zelf een verrader.
Ik ben door verraad besmet, ik ben aanwezig geweest. Het doet niets af aan het feit dat ik mij vooral door mijn vrienden verraden voel. Ik ben in de steek gelaten. Ik ben verweesd. Ik sta in de kou. Al die pathetische sentimenten loeien door mij heen als ik aan mijn leeftijdgenoten denk. Ik kan begrip opbrengen voor de oude van dagen, en kijk vertederd naar de kinderen. Alleen mijn eigen generatie is mij vreemd. Ik houd van ratten, muggen, piranha's, neten! Niet van mijn generatiegenoten.
Het leek zo mooi: als je ze op hun twintigste moest geloven.
Met een hamer en een paar schroeven zouden ze zo het paradijs in elkaar zetten. Nog een oorlogje wegwerken, een paar massamoordenaars en een oude politiecommissaris opdoeken en het was gepiept. Ik moet het 'mijn', in mijn generatiegenoten, mijn tijdgenoten, enigszins relativeren. Ik stond met mijn rug naar veel dingen toe. Ik was eerder bezig met de afbraak van mijn onschuld dan met de hervorming van de maatschappij. Ik had geen idee waar de lonten lagen waarin het onrecht geschiedde waartegen mijn leeftijdgenoten protesteerden.
Ooit heb ik een ruit ingegooid van het politiebureau op het Leidseplein. Ooit heb ik het nummer van het literair tijdschrift waarvan ik zojuist redacteur was geworden, het meinummer 1968, geopend met een vertaling van een maf Frans gedicht over de vierde van hoop verhulde meimeisjes. Ooit steunde ik op mijn manier een dissidente Griekse dichter door de kolonels gevangen gezet en vanzelfsprekend gemarteld door een vertaling af te leveren voor een protestbijeenkomst van een gedicht waarvan ik niets begreep.
Zie daar, mijn complete bijdrage tot de revolutie.

Maar: ik zag ze in de weer, mijn tijdgenoten. Ik nam ze waar. Ik heb hun stappen gevolgd, hun blikken. Hun gebaren. Ik zag ze in de weer, vlak voor, en al met ene halve hak op de drempel van de instituten waardoor ze hun lange mars zouden afleggen. Bovendien was de beweging, de sfeer, de mentaliteit in die jaren zo algemeen, zo vanzelfsprekend: ook al stond je terzijde, ook al handelde je halfslachtig, ook al had je niet door wat je aan het doen was of aan het nalaten; Je maakte er op je twintigste automatisch deel van uit; het hing in de lucht. Je snoof het in en je ademde het uit. Het was ondenkbaar dat je het met de meeste standpunten en ontwikkelingen niet eens zou zijn.
Liever gezegd: je was de ontwikkeling.
Zelfs de corpsstudenten gingen wadlopen en snuiven. Als ik het over het verraad van mijn generatiegenoten heb spreek ik over een ander soort verraad. Een uniek, totaal verraad dan wat zich normaal onder generatiegenoten voordoet als ze ouder worden en zich geconfronteerd zien met de realiteiten van de maatschappij. In de onderlinge concurrentie zit dan een flink deel van het ellebogenwerk dat we van de mens gewend zijn. In elke generatie wordt naar boven gelikt en naar beneden getrapt. De ouderen worden in stilte gehaat en de jongeren afgunstig gepaaid. En vooral elkaar probeert men centen en vriendinnen afhandig te maken.
Ik spreek hier niet over de normale concurrentie en de gepaste nijd. Ik spreek over een hele generatie die heeft gedeserteerd. Over verraad, dat een een einde heeft gemaakt aan een beschaving.
Verraad, dat de wereld een andere kant heeft opgestuurd.
Dat men de idealen van zijn jeugd verraad is ook niet zeldzaam. Het is niet eens verraad, het is vroeg intredende vermoeidheid. Ineens zien we onze oude schoolvrienden – ooit stuk voor stuk brandstichters en oproerkraaiers – achter een kinderwagen sjokken, kanaries kweken, de toto invullen. Ze doen aan krulspelden, hypotheken, vitaminepreparaten. Ze zien al snel geen verschil meer tussen de contouren van hun vrouw en hun sofa.
Het verraad waar ik over spreek is pathetischer en tegelijk onzichtbaarder. Algemener en tegelijk nonchalanter. Het werd gepleegd met aplomb. Tussen neus en lippen door, alsof het geen verraad was.
Ik ben meteen beland bij het opvallendste kenmerk van dit verraad; het feit dat imago en werkelijkheid koelbloedig losgekoppeld waren. Wat mijn leeftijdgenoten achter de schermen uitspookten had niets te maken met wat ze naar buiten toe met de mond beleden.
Ja, van sommige graaiers, stinkerds en slapers diende je zelfs te geloven dat ze tot op de dag van heden de ideeën van de Jaren Zestig trouw waren gebleven.
Zich gedragen als de oude generatie en hun gedrag presenteren as iets nieuws, daar hadden ze handigheid in.
De tweedeling ''schijn' versus 'wezen' zou ook op andere terreinen allesbeheersend worden: in de politiek, de literatuur, het sociale gedrag, de economie. Schijn, en wezen. Imago en werkelijkheid.
Reclame en product. Boodschap en inhoud. Wat je zegt en wat je denkt. Bluf en simpels. Ik zou niet kunnen zeggen of de drang naar verraad die mijn generatiegenoten dreef, de populariteit van deze tweedeling in de hand heeft gewerkt, of dat die opsplitsing een filosofische mode was die hun verraad, steeds meer verraad, op ideale wijze legitimeerde. Daarvoor vallen de begrippen 'verraad' en 'de Jaren Zestig' teveel samen. Er zit iets ontluisterends aan mijn generatie. Verraad moet blijkbaar inherent zijn geweest aan hun ideeengoed. Het zat blijkbaar ingebakken in de voorstellingen en utopieën die ze erop nahielden of het vormde het genetisch materiaal van de dragers zelf van deze ideeën. Een unieke combinatie van sociale achtergrond en opkomende welvaart kan hebben gezorgd voor de merkwaardige mengeling van fanatisme en gemakzucht die eigen bleek aan mijn leeftijdgenoten. Jongens en meisjes uit opwaarts strevende gezinnen die nu veel gemakkelijker konden krijgen waar eerdere generaties voor hadden moeten zwoegen.
In een verstarde maatschappij waarin autoriteit een mikpunt was aar toch nog zeer in trek. Zoiets moest wel eindigen in een feestbanket voor profiteurs, overlopers, hypocrieten, maniakken en dictatortjes. Waaruit bestond de bijdrage van de generatie van 1968?
De autoriteit als drijvende factor werd benoemd en geïsoleerd. De rol van intellectuelen werd her-uitgevonden. Twee ontdekkingen die een slappe reprise vormden van de oude revolutiegeschiedenis. Maar dat valt jongens en meisjes van twintig niet kwalijk te nemen.
Er werden wel meer reprises opgevoerd in de Provo -en Hippiebeweging. Alleen dit keer bleken humus en omstandigheden fataal. A small step for men and a giant step for mankind.
Een beroemde leus uit de tijd dat mijn leeftijdgenoten al achter het stuur en op de zetel zaten. De giant step is uitgebleven, althans in voorwaartse richting. De linkse idealen waren de idealen, tout cour geworden. Rechts bestond niet meer. En dat vond rechts eigenlijk zelf ook een beetje.
Rechts waren nog fossiele mannetjes met hun kippenborst vol decoraties, taptoe-mannetjes die onveranderlijk poseerden tussen vlaggenstandaarden en herdershonden.
Van het eerste begin beseften mijn tijdgenoten de waarden van typering, stigmatisering, beeldvorming en demonisering. Reclamejongens, journalisten, cabaretiers, copywriters, dichters; ze waren allemaal van de Nieuwe Tijd. Linkse mollen en vergadermachines die naar hun functie haakten konden rekenen op een kordon van publicitaire goodwill. Want dat was onmiddellijk begonnen: het binnenkruipen in de staatsmachine. Het overnemen van de lucratieve banen, het bezetten van machtsposities, het verjagen van de oude wolven om plaats te maken voor de nieuwe wolven. Het valt niet te ontkennen dat Provo's en revolutionairen enige details hebben gewijzigd in het lot van de vrouw, het uitgaansleven en de filmcensuur. Bij details bleef het. Bij schijnverbeteringen. Hun meest geslaagde imago-stunt is misschien dat we zijn gaan geloven in details. Dat we hun schijnverbeteringen nog steeds voor verbeteringen aanzien en uiterst ongeïnteresseerd achten te worden, te zijn in de grote lijn. Grote lijnen werden met succes verdacht gemaakt. Bijzaken en cosmetica werden alles. En juiste in de grote lijnen – kan geen verbazing wekken – lag hun grote zwakte. Tussen verraders ben ik ouder geworden. Tussen misdadigers. Iedereen mocht over alles meepraten. Democratisering, inspraak. In feite wist meestal niemand van niets. Er werd door de meerderheid 'nee' gezegd, en verderop gebeurde het toch.
Er werden risico's voorspeld en eigenlijk was het al beslist. Er werd geëvalueerd over besluiten waarvan men in de achterkamers al wist dat ze nooit genomen zouden worden. De schijndemocratie was zo verpletterend aanwezig dat niemand begreep dat de echte democratie was afgeschaft. Dankzij mijn geliefde jaargenoten leven we nu in een nominale democratie. We noemen het een democratie, dus het is er eentje. De baasjes uit de Jaren Zestig bleken in staat alles te verkopen als een succes van de Jaren Zestig. Ook nog toen het knap laat was. Privacy, om een tweede grote lijn te noemen. Wat hadden de jonge revolutionairen daar de mond vol van.

De autoritaire kapitalisten, de elitaire superelite en het militaire complex waren op niets anders uit dan op onze persoonsgegevens. Identiteitsbewijzen. Volkstellingen. Gegevens koppelingen. De 68-ers reageerden er zo gebeten op als een poedel op een ratelslang.
Nu zijn ze dertig jaar aan de macht geweest, eerst een beetje, toen een beetje meer en toen totaal, en de privacy-kwestie is zonder commentaar door de achterdeur afgevoerd. Ze zijn in staat strak te ontkennen dat ze zich er ooit druk om hebben gemaakt. De zotste gegevens zijn inmiddels aan God-weet-wat gekoppeld, iedereen kan tot in alle uithoeken worden gecontroleerd en gescand; het bleek geen woord van discussie meer waard.
Zo werd een van de lakmoesproeven van de individuele vrijheid prijsgegeven door hen die beweerden zich grote zorgen te maken toen ze er zelf nog de dupe van konden worden.
Voor de machtshonger en systeemzucht van mijn generatiegenoten is de uitvinding van de terrorist een uitkomst geweest. De laatste controleremmen zijn nu los. Het totalitaire virus maakt zich sterk in ons, van binnenuit.
Maar gelukkig: we noemen het niet zo. Ook nu werkt de mechanisme tweedeling van een vroom beleden ideaal en nietszeggende woorden – 'aanval op de beschaving', 'gevaar voor de democratie' – perfect. We turen ons altijd blind op bijverschijnsel en bijproduct. En laat de wind en kabouters zorgen voor de grote lijn.
Bewustmakingsprocessen? We hebben een doel op zichzelf. Je hoort aan bewustmaking te doen, en het dondert niet waarvan. Ons geloof in de verpakking is een tweede natuur geworden. Ons werd in de jaren Zeventig en Tachtig dat we tien keer een centimeter vooruit gingen. Achter de schermen waren we telkens een kilometer achteruit gegaan.

Wat is er met grote maatschappelijke verschijnselen als seksualiteit en geloof gebeurd?
Waar hebben de ideeën van de 68-ers toe geleid toen ze eenmaal hun eerste praktische stappen als bestuurders mochten zetten?
Dat het een rotzooi is geworden is nog het zachtaardigste wat we ervan kunnen zeggen.

Gezellig, en leuk, dienden seksualiteit en geloof te worden. Zonder vaders en priesters. Zonder walgelijk gezag. Onze bestuurders draaiden bij toen de seksualiteit bleef weigeren zich als 'leuk' en 'gezellig' te ontpoppen. En toen ze zelf de leeftijd van impotentie en prostaatkanker voelden naderen, toen moest de zweep er weer over. Niet omdat ze zich hadden vergist natuurlijk.
Goddank doken bijtijds de nodige bliksemafleiders op. Aids. De pedofiel.
De pedofiel... Dat heette bij mij op school gewoon 'de godsdienstleraar'.
Godsdienst. Ach ja, godsdienst.
Elke sekte en elke reli-idioot moest kunnen dus waarom de officiële godsdienst niet? Terwijl het geloof, met zijn martelingen, rituelen en tempels verdween, nam het aantal gelovige tuinkabouters toe. Wat resteert nu, is de zelfzuchtige overtuiging, dat religie er is voor de gezelligheid en het welbehagen.
De onbesuisde lancering van de halfbakken ideeën van mijn generatie leidden er uiteindelijk toe dat we leven in een wereld die verkrampt omgaat met seksualiteit en geloof. Iets krampachtigers dan gezelligheid is er wel niet. We maken iedere dag de gevolgen mee. We zien veel luchtboksers in doodlopende stegen. Het vermaan van de zedenmeester zwaait ons tegemoet of het blije en onschuld veinzende – maar intussen opdringerige – gewauwel van de ietsisten. We zijn in de val gelopen van het verraad van individuen die voor zichzelf eisten wat ze anderen niet wilden of konden toestaan. Vrijheid. Zelfbestemming.
Vooral hadden ze nooit nagedacht over de betekenis van begrippen als 'vrijheid' en 'zelfbestemming'. Soms, voor al mijn leeftijdgenoten die zich na 1968 eerst schoorvoetend en al snel vol overgave de politiek en het maatschappelijk leven hebben binnengedrongen, wou je dat de hel nog bestond. Met gloeiende poken en brandende fakkels en al. Het onderwijs, welke ravage werd daar aangericht?
Ravage als de genadeklap. Genoeg is daar al over gezeurd. De vernietiging lijkt onomkeerbaar. Zolang niet de laatste hoopvolle 68-er niet van de aardbodem is verdwenen.
Ik wijs alleen nog even op de gevolgen die het heeft gehad op hoe we met geschiedenis en literaire tradities omgaan. Ik wijs er alleen nog op dat het mijn generatie was die op de universiteiten en het bedrijfsleven begon met het vervangen van het Nederlands in het Engels. Ze hadden er de schoonst klinkende excuses voor. Over wat er met het milieu en het landschap gebeurde hoeven we alleen onze ogen op te slaan.
We leven te midden van het verpletterende bewijs dat er een generatie aan misdaad en onverschilligheid heeft huisgehouden. Slopers en architecten werden bloedbroeders onder hoog protectoraat van de politiek. Ook in dit geval zorgden de idealen van mijn generatiegenoten voor de holle legitimaties. Sterf oude waarden, weg met het elitaire verleden. We hebben het gehad over grote lijnen als democratie, privacy, seksualiteit, feminisme, geloof, onderwijs, milieu en esthetiek van de omgeving.
De echte stille revolutie is de uitlevering aan de commercie geweest.

Mijn ambitieuze bestuurdertjes werden zelf ook zelf verdienertjes en subsidieslorpers. Op zeker moment hadden ze de staatsfinanciën verdeelt, dat wil zeggen een klein beetje voor de schaamlap van cultuur en milieu, beide in de vorm van aangeharkte reservaten en het leeuwendeel voor hun eigen raderwerk. Ze konden dus wel begrip opbrengen voor andere verdienertjes. Pooiers waren ze nog net niet. Al ken ik oude kameraden van mijn leeftijd, die met 06-nummers een aardig kapitaaltje bijeen hebben geschraapt. Nieuwe tijden, nieuwe mogelijkheden.
Het waren vooral de media die het nieuwe huwelijk tussen mijn vrienden en het neo-kapitalisme hebben beklonken. De media lagen open, daar konden ze hun lusten vrijelijk botvieren. Als iets een spiegel vormt van het ware gezicht van '68, dan is het de televisie. De ontwikkeling van treurbuis tot terreurbuis. Een intiem samenspel van slimme handelaren en politici is het geweest. De legitimatie. Het dogma van de inspraak. De doctrine van de gewone man. Kijk. Er zit een massa mensen voor de televisie.
Denk je eens in: hoe de handelaren in amusement en onnutte producten zich al die jaren het hoofd braken over hoe die massa te gelde te maken.
Ze droomden haast even nerveus als de nagellakfabrikant die aan alle vingers aan China dacht. Die massa zit voor het ding, het ding geeft licht en geluid. Dat betekent nog niet dat er een geldstroom tussen beiden bestaat. Eigenlijk heeft het hele gebeuren niets met geld te maken. Het ding straalt en flikkers gratis. Het kan bedelen wat het wil, maar als de massa zich roerloos houdt, beschikt het niet over sancties. Iets ergert de handelaren meer dan wat dan ook: het ding heeft geen gleuf.
Jarenlang bleef de situatie zich voordoen van een dood ding dat naar een dood ding keek. De lucht
tussen het heilige kijk-altaar en de massa was dik tussen het apegapen en de passiviteit.
Er is een enorme dynamiek op gang gekomen tussen die twee.
Met geld als enige drijfveer.
Aan mijn generatie de eer van dit mirakel. Het mirakel om de geldstroom tussen televisie en publiek op gang gekregen te hebben. Men moest er heel wat leugens voor verzinnen.
Elke verdenking van een verband tussen publieke omroepen – permanente educatie,
een oud stokpaardje van de revolutie – moesten worden uitgewist.
Bij niets waren politici en bestuurders zo behulpzaam als bij het verdacht maken van enige creatieve, speelse of educatieve opdracht voor onze essentiële communicatiekanalen. De kanalen zijn nu voorgoed verstopt. Uitgeleverd, verpatst en versjacherd aan de kermisbazen. Joop van den Ende kreeg een koningskroontje van de bestuurders. Of je een hoop stront verguld. De ontwikkelingen van treurbuis tot terreurbuis is exemplarisch voor het verraad, en het verraderlijk nasudderen van mijn generatie. Bij niets ook waren de intellectuelen van '68 zo behulpzaam.
Hun theorieën over 'hoge' en 'lage' cultuur begonnen om de studie van populaire lectuur en massavermaak maar op te waarderen en uit het moeras van het folklorist op te tillen tot de grote hoogten van de sociale wetenschap, kwamen plotseling goed van pas.

De politiek speelde maar al te graag leentjebuur bij de vage prietpraat van veel Jaren Zestig-wetenschap. Eerst was daar de mooie vondst om het woord 'opportunisme' te vervangen door 'pragmatisme'. Toen kwam de verklaring dat het onderscheid tussen rechts en links was weggevallen. Het werd zo snel mogelijk door de politici omhelsd. Gewoon, omdat het ze goed uitkwam.
Maar het allermooiste bleek toch wel de stelling dat de grens tussen hoog en laag vervaagd was. Sommigen bestuurden maakten er meteen een gelijkstelling van hoog met laag van. Gewoon, omdat het ze goed uitkwam, en omdat er veel aan te verdienen viel. De grote leugen van de gelijkwaardigheid tussen hoge en lage cultuur heeft er enkel voor gezorgd dat in de bokswedstrijd tussen cultuur en entertainment de grofste entertainment heeft gezegevierd.
Mijn generatie wordt bedankt. Ze begeleiden niet alleen de uitverkopende laatste resten beschaving. Ze schaften ook de idee af dat het wenselijk zou zijn beschaving bij te brengen. Ze voerden daarvoor een stille campagne, want ze was inmiddels stille belanghebbende geworden. De campagne waarin woorden als 'elitair' belachelijk werden gemaakt. Het lukte niet in de laatste plaats
doordat de intellectuelen, de partijfilosofen en de sociologisch getinte denktanks – eerder naaldenkokers dan tanks – zo hartelijk meededen. Weinig verrassingen.
Het was zeker een verassing toen ik voor het eerst op straat werd berispt door een politieagent die jonger was dan ik. Daarna werden ook mijn dokter, notaris en advocaat jonger.
De moeder al deze verrassingen, nu, die stond ineens op, toen er een generatiegenoot van me, president van Amerika werd. Een schok van jewelste.
Vanzelfsprekend was het een president die veel van entertainment hield. Die nog veel meer zijn studentenpraatjes had onthouden omdat ze zo handzaam de armoe van zijn ideeen verdonkeremaanden. En die tot in the oval office zijn seksuele bevrijding had meegesleept. Pijpen op kantoren, dat moest kunnen. Thanks verzamelt hij voorschotten van mediatycoons. Een kind van zijn tijd, een schat van een verrader. De mantra's van mei 1968 zijn nog altijd niet uitgewerkt. Alleen door mei 1968 valt het te verklaren dat ze in Nederland Pim Fortuyn aanzagen voor iemand die de augiasstal van de politiek weleens zou schoonmaken.
In feite was hij een Jaren Zestig type; een rasechte vertegenwoordiger van het quasi-marxisme: een reële leeftijdgenoot van me, een voorbeeldige verrader.
Hij suggereerde dat hij een kritische nieuwkomer was in ons oude, gestructureerde en verfijnde netwerk van afhankelijkheden, afkoopsubsidies, controlegekte en bureaucratie. Met zijn halve talenten en entertainmentgehalte was hij er juist het resultaat van. Hij kon voortreffelijk acteren; als alle omhooggevallen jongens uit de revolutietijd.
Of hij het rebelse nog in de vingers had.
Het was niet eens een truc. Het was routine. Intussen rekende hij zich de macht al toe. Hij zou bereid zijn geweest tot elk compromis. Om die macht te bereiken voerde hij via de media een fake-vertoning op. Dertig jaar verraad in versnelde opvoering. De verslaggevers volgden als hondjes,
hij had de listen en arglistigheden van degenen van bij wie hij 's nachts in bed zou kruipen al volkomen in de vingers.
Als hij was blijven leven, zou hij door de bestaande officials als een verloren zoon zijn binnengehaald.
Mijn hele generatie is met bluf en handigheid aan de macht gekomen. Al mijn leeftijdgenoten die na '68 de politiek en het maatschappelijk leven ingingen, behoorden al bij voorbaat tot de aangepasten. Aanvankelijk vond je het zo charmant dat ze de politiek instapten. Het waren overwinningen voor de beweging. Small staps.
Langzamerzeker zouden zij de voorhoede vormen die namens ons allen de boze wereld zou leren hoe het werkelijk moest. De verbeelding aan de macht, de mars door de instituten, een frisse wind, een nieuw geluid. Idealisten moeten altijd inbinden. Geen mens kan voor zijn zwakheden vluchten.
Toch is verraad in dit geval geen te groot woord. Mijn generatiegenoten zijn niet alleen gestuit op praktische bezwaren en op de logheid van het systeem, ze werkten ook gericht en enthousiast mee om de scheidslijn te handhaven en zelfs te versterken tussen machthebbers en sukkels, om de democratie te ondermijnen, en de financiën tot afgrond te verklaren.
Ze bleken kameleons in de hardnekkigste en irritantste zin van het woord. Eerst namen ze de kleur aan van de tegenstander en de oude vijand, vervolgens bleven ze voorwenden of ze nog altijd gehuld gingen in de kleur van de revolutionairen die ze ooit zelf waren.
Vanzelf dragen ze niet overal de schuld van. Invloeden van buitenaf, de onstuitbare golven van de geschiedenis, stomme toevalligheden en catastrofes; ze waren er.
Maar veel te vaak knikten ze instemmend, sloten ze de ogen, sprong hun hart op van heimelijke vreugde, gaven ze toe aan hun reactionaire innerlijk. Aan de geest van hun vaders. Veel te vaak, kraaide de haan. Als er al iets langs de meetlat van hun jeugdidealen werd gelegd, gebeurde dat louter verbaal.
De eigen oorsprong werd gretig als denkmantel misbruikt. Niets van hun aanvankelijke elan zagen we terug in hun daden. Onze revolutionairen, mijn kroeg -en studie, -en dansgenoten van toen. De objecten, nota bene, van mijn seksuele dromen werden tevreden regenten. Dik tevreden meestal. De speelse kant van '68, toen nog 'ludiek' genaamd, ging al snel kopje onder, of ontaarde in de leukigheid van 'alles kan en alles is meegenomen'. Zij, die niet wilden meedoen, en trouw bleven aan de oorspronkelijke geest werden als mislukkelingen beschouwd, en de ware mislukkelingen nestelden zich op de troon.
Heeft iemand gezegd dat de geschiedenis rechtvaardig was?
Er is nu een revival van de Jaren Zestig gaande.
Het is weerzinwekkend. Dat die revival slechts een onherkenbare hutspot is, net als alle historische terugblikken en muzikale geschiedschrijving die ze op de televisie samenflansen, is op zich al een verworvenheid van de Jaren Zestig. De geschiedvervalsing is al een tijd geleden begonnen, omdat de geschiedenis door de Joop van den Ende's wordt geschreven.
De jaren Zestig wordt een product. Welbeschouwd is het altijd een product geweest. Goed afgeschermd door de hoofdschuldige, afgeschermd tegen iedereen die er met een vermanende vinger naar durfde te wijzen. Met al mijn tien vingers wijs ik. Ik voel me door mijn generatiegenoten verraden. Ik ben opgegroeid tussen een generatie verraders. Ik maak deel uit van een generatie die voor het eerst in eeuwen de wereld lelijker achterlaat dan zij haar heeft aangetroffen.
Niets van allure, niets van stijl, niets van een groot gebaar bracht ze tot stand.
Dames en heren, dit bleek hier en daar een klaagzang.
Klaagliederen aanheffen ligt niet in mijn aard.
Het was een aardig verslag van een nachtmerrie, geen wetenschappelijk verhaal. Het verslag van een nachtmerrie dat ooit als een droom begon.'



dinsdag 1 december 2015

5 dagen geleden
In de ochtend

'Het is allemaal opgelost' zegt Perfecte Krul, terwijl hij dichtbij mij staat en zijn hoofd het mijne net niet raakt.
Ik bevind mij in een schemerige omgeving tussen slaap -en waak toestand.

En geeuw.

Wat is er allemaal opgelost? vraag ik mij af.
De soort-van-ruzie die wij vannacht hadden?
Al die wereldproblemen waar wij het samen zo vaak over hebben?
Het terreurprobleem?

'Wat is opgelost?' vraag ik even daarna met slaperige stem.

'De minions komen Zwarte Piet helpen' antwoord Krul.

'Oh' antwoord ik.

'Dát'.
En probeer mijn warrige haar enigszins te fatsoeneren.

vrijdag 16 oktober 2015

Daarnet
In de tweedehandswinkel

De winkelbediende en een klant zijn met elkaar in gesprek.

'Maar denk je dat hij deze leuk vindt?' vraagt de klant.

'Ik weet het niet. Ik denk van wel hoor'.

'Of zou die een andere toch leuker vinden?'

'Welke andere?'

'Nou, deze bijvoorbeeld'.

Klant laat een ander exemplaar zien van een knuffel.

'Misschien. Je weet het niet he.'

'Of deze?'.

Klant houdt weer een ander exemplaar omhoog.

'Tja, zou kunnen. Je weet het niet. Honden kunnen niet praten helaas'.

'Nou, ik denk dat ik deze neem'.

Klant loopt richting kassa.

'Of zou hij toch dat konijn leuker vinden?'

'Je weet het niet he. Het is een hond, en honden kunnen niet praten. Helaas'.

De klant rekent af.

'Denk je dat hij een beertje leuker vindt dan een konijn?'

'Dat denk ik wel, want ik ken jouw hond'.

'Oh ja.'

'Honden houden van knuffels, dat vinden ze leuk'.

'Ja, denk je?'

'Ja, honden houden van knuffels'.

De klant doet de knuffel in haar tas.

'Nou, tot ziens he!'

'Ja, tot ziens!'

zondag 11 oktober 2015

Eergister
11:38u

E. en ik zitten aan de ontbijttafel.
We zitten beiden in gedachten.

'Jiska' zegt E. plots vragend.

'Ja?' stel ik een wedervraag.

'Dit boek bevat heel veel Ahriman', zegt E.
Ze wijst naar een boek in mijn boekenkast genaamd 'De singulariteit is nabij' van Uitgeverij De Wereld.

Terwijl ik naar het boek kijk, welt er bij mij gelijk een schuldgevoel op.
Ik ben ooit in het boek begonnen maar vanwege de verleidelijke lokroep van andere boeken aan iets anders begonnen. Zonder het uit te lezen.

'Oh?' vraag ik wederom.

'Ja, ik heb net stukjes eruit zitten te lezen en ik las heel veel Ahriman'.

'Oh.' Zeg ik.
'En hoe merkte je dat dan?

Of: wie is Ahriman eigenlijk?'

'Nou...' antwoord E.
'Ahriman personficeert volgens de antroposofie de...ja....materialistische krachten, weet je.
De krachten die maken dat alles altijd beredeneerd moet worden, dat vréselijke, vréselijke rendementsdenken van deze tijd, weet je wel'.

Ik knik begrijpend.

'Misschien is dat de reden waarom ik het niet verder heb gelezen' opper ik.

'Zou kunnen', antwoord E.

'Dat ik die weerstand voelde ofzo' mijmer ik verder.

Ondertussen geloof ik nauwelijks iets van mijn eigen woorden.

vrijdag 9 oktober 2015

Eergister
11:33u

E. en ik zitten aan mijn gammele, ronde ontbijttafel die ik een halfjaar geleden gratis kon afhalen via een advertentie in een Facebookgroep.
We luisteren naar het nieuws op de radio.

'Klote VVD!' roept E. plotseling uit.

Ik kijk verschikt op van mijn broodje met jonge kaas.

'Ja, ik wilde eigenlijk iets anders zeggen' verklaart E.

'Oh?' antwoord ik.
'Wat dan?'

'Iets met ...' antwoord zij.
Ik kijk haar verwachtingsvol aan.

'...de ziekte K.'

donderdag 13 augustus 2015

In de tweedehandswinkel
Twee uur en 58 minuten geleden

Ik wil van het ene gedeelte van de winkelgang naar het andere, maar de ruimte daarvoor is nogal beperkt.
Er zit namelijk een oudere man op een stoel uit te rusten, waardoor er nauwelijks ruimte over is om erlangs te lopen.
De man ziet mij twijfelen.
Hij probeert zichzelf ietsjes kleiner te maken.

En zegt:
'Kom maar!'.
Ik stel mij voor hoe ik daar loop, langs hem.
In mijn zomerse jurkje.
Zie hem loeren, tussen mijn benen door, in mijn decolette. Tussen de knoopjes van mijn jurkje door, in de speling tussen de stof van het jurkje en mijn lichaam.
De ruimte tussen hem en mij in is, ook al heeft hij geprobeerd in te schikken, nog steeds minimaal.
Met een glimlach zeg ik:
'Ik loop wel om'.
De man knikt.
Eenmaal omgelopen bekijk ik een ukelele.
Ik streel de snaren zo muzikaal mogelijk. De man kijkt naar mij, en knikt.
Ik zeg:
'Maar twee euro!'
De man zegt:
'Ja, speel maar...'.
Ik kijk naar de ukelele.
'Speel maar' zegt de man.
En vervolgt:
'I can get nooooo...satisfaction'.

zondag 26 juli 2015

Eergister
Centrum Breda

'Ik zal me even voorstellen, ik ben Yvonne, dit is uw eigen klavertje vier....'.

Een straatverkoper staat in een outfit waar door marketeers maanden over vergaderd is, in een kom-hier-houding tegenover een bedremmeld uitziende vrouw, met een lang vervlogen kapsel van rond de veertig.

'......hiermee kunt u uw eigen geluk creëren'.

De rond-de-veertig-vrouw denkt:

'Hoe kom ik hiervan af, hoe zeg ik vriendelijk doch doeltreffend 'nee'?
Ik wil hier weg, ik kom te laat op mijn afspraak....'.

Net mezelf van jaren geleden; te beleefd, teveel empathie voor de betreffende verkoper, etc.
En vervolgens sta je daar twintig minuten van je leven weg te dremmellen.

Ik gun de vrouw een vlugge doch meewarige blik, waarna ik met opgewekte tred de weg naar mijn favoriete broodje vervolg.


vrijdag 17 juli 2015

Een paar uur geleden.
Op de fiets.

Ik haal een jongen en een meisje in die naast elkaar fietsen.
Het meisje draagt een rugtas met onbezorgde kleine bloemetjes erop.

'Maar ik heb zelf óók helemaal geen hobby's!'

Zegt het meisje gepikeerd tegen de jongen met pet achterstevoren, die naast haar fietst.

'Ja...'
Vervolgd ze met grote afkeur in haar stem.

'...Féésten! Chíllen!'

Ik fiets hard verder.

donderdag 9 juli 2015

Renata II

'Wij bestaan'

Wij? Wij leven niet. Wij bestaan.
Nederlanders, die leven. De meeste tenminste. Wij ademen, wij eten, net als zij. Maar wij bestaan alleen nog. Vanuit de verplichting naar elkaar toe. Omdat we elkaar niet kunnen missen. Dat is het enige wat ons nog rest na de dood van ons geliefde dochtertje. Renata.
Weet jij wat die naam betekent? Herboren! Is een naam die wij bewust hebben gegeven aan haar. Zij is vernoemd naar mijn moeder, die de meest liefdevolle vrouw was die er ooit heeft bestaan. Ik kan het niet aan om eraan te denken wat zij van dit alles gevonden zou hebben. Alles in mij is kapot.
Het zijn niet alleen de grote dingen die pijn. De dood van mijn dochter lijkt niet eens het allerergste. Het doet het meeste pijn, dat wel. Maar de pijn die het meest aanvoelt als een schrale wond waar steeds langs geschuurd, dat is de pijn van het kwaad dat je in de ogen kijkt als niemand iets doet. Iedereen ziet je, in paniek. Ze lachen erom. Het doet ze niets. Als asielzoeker ben je niet meer dan een kruimel. En zelfs de kruimels worden met meer respect behandeld dan wij.
Ik vroeg alleen om een dokter. Een verblijfsvergunning, dat was al niet meer belangrijk. Het enige dat mijn vrouw en ik wilden, was dat mijn dochter zou blijven leven.
Gesmeekt heb ik, geschreeuwd. Het bloed kwam uit mijn oren, bij wijze van spreken.
Uit Renata's neus kwam bloed. Echt bloed. Het bleef maar stromen en stromen. Ik voelde gelijk dat het mis was, maar probeerde het gevoel te negeren. Je wilt niet dat het zo is. Je wilt niet dat het zo is in die situatie. Je voelt dat mensen niet bereidwillig zijn je te helpen. Het lijkt wel alsof ze voelen dat je het meest kwetsbaar bent als een mens kan zijn, op dat moment. Dan grijpen ze je, als een beest. Genadeloos. Het beest heet: onverschilligheid. Egoïsme is zijn twee naam.
In mijn nachtmerries blijf ik dat hoofd van die bewaker zien. Die ogen, zo koud. De grijns op zijn gezicht. Is dit een mens? Ik word telkens schreeuwend wakker en besef dat het te laat is.
Dat mijn dochter dood is.
Ik ben een laffe vader. Ik had haar moeten helpen. We hadden nog harder moeten schreeuwen, nog harder moeten smeken of iemand de ambulance wilde bellen. Dan waren we nog op tijd geweest. Helaas weet ik dat zeker, want de arts in Polen heeft mij dat verteld. Ik geloof hem. Hij kon het niet geloven, toen ik het verhaal vertelde. Hij heeft alles gedaan wat hij kon om Renata te redden. Meer zelfs. Het was te laat.
Ik zou graag aan de bewaker die die avond dienst had en mij niet wilde helpen, willen vragen: waarom? Waarom wilde hij ons niet helpen? Hij hoefde alleen aan de telefoon te vertellen wat er aan de hand was. Dat er een ambulance moest komen.
Ik wil weten waarom, maar ben bang voor het antwoord. Misschien is het beter als ik het niet weet.
Alles had ik hem willen geven, alles. Ik bezit niet veel, maar zelfs al mijn kleren had hij mogen hebben. Hij had mij in elkaar mogen slaan. Al zijn woede op mij mogen botvieren.
Als mijn kleine meisje het had mogen redden. Als hij een paar seconden, een minuut misschien, iets voor mij had willen doen.
Nu is er niets meer. Leegte.
Het enige dat mij en mijn vrouw nu nog te doen staat, is via de rechter een uitspraak afdwingen waaruit blijkt dat er verkeerd is gehandeld. Dat is het enige.
Niet voor onszelf, maar om te voorkomen dat anderen dit ook moeten meemaken.
Dat ben ik aan Renata verplicht.
Die rechtszaak, dat is een peulenschil, vergeleken bij dat andere dat overblijft.
Dat is de vraag: hoe kan ik ooit weer in de goedheid van mensen geloven?
Weet jij het?





© Jiska de Vries 2015   




Renata I

'Ik wil alles'

Ik ben. Ik ben bewaker bij een asielzoekerscentrum. Dat is nodig, ja. Geen opleiding. In de schoolbanken zitten is niets voor mij. Heb het vooral aan mijn postuur te danken.
De vader van dat kindje. Dat meisje. Hoe heet ze?
Ik heb hem gezien, die avond. Ik weet dat nog, want ik had die avond knallende ruzie gehad met mijn vriendin. We konden het niet eens uitpraten, want ik had dienst die avond.
Ik had een pesthumeur, dat mag je best weten.
En dan komt er weer zo'n hyperactief ventje, die geen woord Nederlands spreekt, aangelopen. Helemaal hijgen. Schreeuwen. Ik denk: doe rustig man.
Weet je wat ik niet begrijp? Dat zo iemand geen woord Nederlands kan. Geen woord! Wat doe je dan hier? Vraag ik mij af. Vraag ik mij al die drie jaar lang af dat ik dit werk doe. Je wilt in Nederland wonen maar het is je teveel moeite om de taal te leren.
Zoiets, denk ik.
Nee, natuurlijk heb ik die man niet geholpen. Ik zat met mijn hoofd bij die ruzie. Het is ook mijn werk niet, om zo iemand te helpen. Trouwens, ik kan toch niet altijd iedereen lopen helpen? Als ik dat doe blijft er voor mezelf niets over. En ik heb al zo weinig. Is niet veel hoor, dat loon van een bewaker. Ik kan twee keer per jaar op vakantie, dat wel.
Maar je hebt niet alles. Je kunt niet alles kopen wat je wil he? En ik wil alles gewoon kunnen kopen, snap je? Zonder te hoeven denken of je het wel kan betalen.
Mijn mening: Hoe meer asielzoekers er hier komen, hoe meer belasting ik moet betalen. En ik betaal mij al blauw. Letterlijk en figuurlijk, haha!

Of hij in paniek was? Weet ik niet. Het zal wel. Ja, nu ik er goed over nadenk: hij was in paniek.
Nou, en? Ik ben ook weleens in paniek. Laatst nog, ik zal je de details besparen. Maar ik kan je vertellen, het is niet leuk hoor, een uur lang niet weten waar je vriendin uithangt. Ik kneep hem wel toen. En dat zeg ik niet snel!
Ja, het kan best zijn dat die vader van dat meisje uren heeft lopen bellen met 112. Hoe moet ik dat weten? Ik ken die man niet. Tenminste, niet persoonlijk. Heb hem weleens gezien.
Je moet weten, ik ergerde mij dood aan hem die avond. Die ogen vol vuur, helemaal in paniek. Niet normaal. En hij liep maar te gebaren en roepen dat ik de ambulance moest bellen. Ik dacht: het zal wel. Niet mijn pakkie-an. Ik ben hier om te bewaken, ik ben geen maatschappelijk werker. Ik ben daar niet voor opgeleid he.
Ja, ja, helpen. Natuurlijk had ik die man kunnen helpen door 112 voor hem te bellen. Want ze verstonden hem niet he? Ik kon mijn lachen bijna niet inhouden. Die man liep maar te gebaren en te schreeuwen, helemaal in paniek. Gewoon live entertainment was het. Prachtig!
Meeleven? Ja, ik kan niet met iedereen meeleven he. Krijg ik hoofdpijn van. Als je met iedereen altijd maar moet meelven, dan heb je geen leven meer. Geloof mij maar.

Ik heb gewoon mijn dienst uitgezeten die avond, zoals ik altijd doe, eigenlijk. Ja, het is lullig voor die man dat hij zijn dochter is verloren. Maar wat kan ik eraan doen? Ik kan toch niet altijd met iedereen zijn sores bezig zijn? Dan heb je geen leven meer.
Nee, ik vind dat ik het goed gedaan heb die avond. Er waren geen calamiteiten, en dus heb ik niets gemeld. Zo hoort dat.
Om 23:30u werd mijn dienst afgelost en kon ik weer lekker naar mijn vrouwtje toe.
We hebben het gelijk goedgemaakt met een potje, harde stomende seks. Keihard genieten! Ja, dat was nog eens een mooie afsluiting van een enerverend avondje!

© Jiska de Vries 2015   



donderdag 4 juni 2015

Een week geleden.
4:38u 's ochtends

In een vertrekhal van station Dordrecht die godzijdank verwarmd is, breng ik de nacht door.
Samen met een twintigjarige jongen die ook in Breda woont.
Want we hebben beiden de laatste trein naar Breda gemist.

Ik probeer een boek te lezen terwijl mijn ogen steeds bijna dichtvallen. De twintigjarige jongen links ligt naast mij in dromenland.

Op het bankje rechts naast mij ligt een man van middelbare leeftijd, van wie ik mij afvraag of hij zwerver is, of gewoon de laatste trein naar huis heeft gemist, net als ik.

Er komt een andere man naar hem toegelopen. De man met grote bierbuik en al even alcoholische tred die ik al eerder slapend, af en toe oog open doend als ik rondliep in de vertrekhal, had opgemerkt.
De dikke man maakt zich groter zodra hij merk dat ik hem heb gezien. Demonstratief gaat hij op de man zitten die daar rechts van mij ligt, wachtend tot ik reageer.
Natuurlijk lach ik. Als ik zo'n man bij kan maken door te lachen om zijn bedenkelijke grap, dan doe ik dat. Wel maak ik mij zorgen of de man waarop hij zit er geen blijvende schade aan overhoudt.
Hij wordt wakker, wrijft in zijn ogen en lacht.
De dikke man staat op, de voorheen slapende man gaat rechtop zitten, de dikke man naast hem. Ze slaan elkaar op de schouders. Ze lijken elkaar te kennen.
Ik probeer verder te lezen. Naast mij hoor ik de dikke man aan zijn makker in de strijd vragen of hij nog een biertje heeft.
Heeft hij alleen nodig om geen kater te krijgen, zegt hij.
De voorheen slapende man had niets.

4:57u

'Wahgegrksjd u?' hoor ik plotseling naast mij.

'Wat zegt u?' vraag ik.

'Warbrgoof jij?' hoor ik nog een keer.
Ik loop naar hem toe.

'Wat voor boek leest u?' vraagt de man met glazig kijkende ogen.

Ik twijfel. Hoe ga ik dit simpel doch doeltreffend uitleggen, zonder hem een gevoel van minderwaardigheid te geven omdat het te ingewikkeld is. En hij dronken.

'Ehm, het is niet echt een verhaal, het is meer een boek met een mening, een soort lange uitleg. De schrijver ervan vind veel dingen in onze maatschappij...'

Zal ik zeggen 'sentimenteel'?
Nee, de kans is groot dat hij dat woord niet kent.

'....onecht.'
Zeg ik, en peil zijn gezicht om te zien of mijn boodschap enigszins is aangekomen.
Hij kijkt nog steeds glazig, maar hij lijkt er toch, op zijn manier, iets van te snappen.
'Ah' zegt hij.
'Ik ken dat. Het is onbekend'.
'Eh aj, het is onbekend ja'.
Ik gaf hem maar gelijk, aangezien er toch een kern van waarheid in zat. De inhoud van het boek is onbekend voor velen. Omdat velen niet beseffen hoe sentimenteel wij met zijn alleen zijn geworden.

Nu ik hier toch sta, vraag ik hem of hij het was die ik de hele tijd zo erg hoorde hoesten. Hij hoestte de afgelopen uren zo erg dat het soms bijna leek of hij erin bleef.

'Nee, dat was ik niet' antwoordde hij.
Ik wist dat hij het wel was.

'Volgens mij was u het wel hoor, want ik zag u steeds zo erg hoesten.'
'Ja, nou, soms. Soms hoest ik wel, ja. Ik kan hoesten. Soms. Soms hoest ik, dan weer niet.'

'Moet u daar niet eens mee naar de dokter? Het klonk best wel erg namelijk' vroeg ik.

'Ben al naardhjfigog'.

'Wat zegt u?'

'Ben al na ze zdokter geweezt' roept hij.
Ik kijk bezorgd om mij heen of anderen niet wakker worden van hem.

'En wat zei hij?'

'Hut ishz onbekend'.

'Oh' antwoordde ik, en ging weer naar mijn plek.
Probeerde verder te lezen.

Af en toe kijk ik op de klok om te berekenen hoe lang het nog duurde voor de eerste trein ging.
De blikjesautomaat met blikjes Cola, Fanta en meer maakt om de zoveel tijd een mechanisch geluid. Daarbij kwam de machine even op gang om daarna weer zijn ogen te sluiten.
Wat een geluk dat we deze verwarmde ruimte hebben gevonden, denk ik.

2:54

De twintigjarige jongen en ik zijn aan het wachten waren, we zitten in een glazen hok op het perron waar de eerstvolgende trein naar Breda zal vetrekken.
We krijgen het steeds kouder. Ik stel voor om toch maar eens te kijken of er in de buurt van het station niet toch nog een cafe of iets dergelijks open is.
We zoeken even en moeten rillend van de kou constateren dat er niets is.
Plotseling ontdek ik de deur van de vertrekhal.
We lopen erheen. Ondertussen voorspellen we beiden dat hij dicht zal zijn.
Maar verrek. Soms is het leven teder.

5:01u

Terwijl de rest weer in slaap valt, lees ik door.

5:13u

Er komt een meisje op slippers binnen. Het meisje zat eerder die nacht op straat, net buiten het station, met haar blote voeten in haar slippers.
Wij, met onze sokken en schoenen aan, aan het zoeken naar een warmere plek.

Het meisje voerde een gesprek met verschillende mensen die zich ergens in of rond haar bewustzijn leken te bevinden.
Ondertussen kocht ze een blikje frisdrank.

Ze heeft dus in ieder geval wel wat geld, dacht ik.

Toch hoefde ik alleen maar naar geprevel en blote voeten te kijken om te beseffen dat het niet goed met haar ging.
Ik wilde iets doen, maar wat kon ik doen?
Ik twijfelde of ik haar zou aanspreken. Toen ze langsliep was ik toch te bang dat ze agressief zou worden.

Ik bedacht dat ik in ieder geval zou wachten tot ze zou gaan zitten. Ze ging echter niet zitten. Ze liep, nog steeds in gesprek met het voor mij onzichtbare, de andere uitgang van de vertrekhal uit.

Terwijl ik eraan dacht dat ik eigenlijk ook niet echt wist wat ik voor haar zou kunnen doen - alle opvangcentra en psychiatrische instellingen zitten tegenwoordig immers overvol en hebben pas na maanden plek - dompelde ik mijzelf onder in een poel van machteloosheid.

Ik probeerde weer verder te lezen. 

6:23u

De twintigjarige jongen wordt wakker. Ik kijk op de klok en doe mijn berekening. Daarna stelde ik hem ervan op de hoogte hoeveel tijd ons nog restte: 40 minuten.
Hij kijkt blij.

6:35u

De dikke man gaat even naar buiten om een sigaretje te roken.

6:37

De dikke man komt terug met een stapeltje gratis krantjes.
Hij begint uit te delen.
Eerst aan de twintigjarige jongen, die er eentje aanneemt.
Dan aan mij.
Ik glimlach en schud nee.

'Maar het is onbekend!' protesteerde hij.

Ik lachte, dit keer niet alleen om hem een goed gevoel te geven.

Probeerde zijn logica te begrijpen. Het boek dat ik las was onbekend.
De oorzaak van zijn hoesten was onbekend.
Dan moest dat gratis krantje ook wel onbekend zijn, natuurlijk.    
Alsof het woord 'onbekend' synoniem is voor alles wat hij niet begrijpt, maar wel wil begrijpen. De krant, de wereld.
De oorzaak van zijn hoesten.
Alleen het bier dooft de verwarring.

6:43u

Ik kijk op de klok. Nog tien minuten voor de eerste trein naar Breda vertrekt.
'Nog tien minuten' zeg ik tegen de twintigjarige.
'We kunnen alvast naar het perron lopen'.
'Is goed' zegt hij, we pakken onze spullen en lopen de nieuwe dag tegemoet.


© Jiska de Vries 2015    

woensdag 20 mei 2015

Vanmiddag

Ik heb een busje met chauffeur gehuurd om spullen vanuit mijn huis naar mijn atelier te brengen.
We zitten op de terugweg. Een lievige man van middelbare leeftijd en ik.
Als we langs De Koepel, de ronde, voormalige gevangenis van Breda rijden, zegt de man:
'Daar zitten nu asielzoekers in'.
'Ja, klopt' zeg ik.

Ik kijk naar de kleine raampjes in het gebouw. Zal ik hem nu vertellen dat dit soort koepelgevangenissen zijn gebaseerd op het panocticum van Jeremy Bentham?
Ik stel mij voor dat ik het zeg.
En leef mij in in hoe de man dat zou beleven.

'Er komt wel weinig licht naar binnen volgens mij'.

'Nou, dat valt wel mee hoor. Ieder raampje is een cel. Daar komt genoeg licht binnen. Ik ben er weleens binnen geweest'.
Op een open dag? dacht ik.

'Ik nog nooit' zei ik.

'Ik wel. Tijd geleden hoor. Maar er komt daar genoeg licht binnen.'
We rijden verder.
'Is wel zo'n dertig jaar geleden dat ik daar was'.
'Oh?' zeg ik.

'Maar die tijd is voorbij. Dat was de slechte tijd.'
Hij glimlacht alsof hij zich excuseert.

'Oh, eh...U zat vast?'
'Ja. Maar daarna nooit meer hoor. Ik ben wijzer geworden.'

We rijden verder.
'Dus het helpt toch wel, een gevangenisstraf?'

'Het helpt. Jazeker helpt dat. En je wordt een beetje wijzer he. Helpt allemaal een beetje'.

'En, is het een hotel? Mensen zeggen altijd dat gevangenissen in Nederland net een hotel zijn.'

We staan voor een rood stoplicht.

'Nee, het is geen hotel hoor. Je zit toch vast. De deur zit op slot. Je mag werken, krijg je 24 euro per week. Kan je voor 2 euro per dag een teevee huren.'

Het is groen.
We gaan weer rijden.

'Maar voordat ik de bak in ging, kon ik niet lezen of schrijven. Sinds ik gevangen heb gezeten kan ik dat wel.'

'Oh, u heeft daar leren lezen en schrijven?'

We zijn er bijna.
'Ja. Je kon daar ook naar school.'

'Als ik nu een formulier moet invullen, kan ik dat gewoon lezen' zegt hij, en hij zet zijn borst iets uit.
Ik voel zijn trots.

We rijden verder tot mijn huis.
Hij vult het formulier in.

Als ik uitstap word ik verblind door de zon die me tegemoet treedt.

vrijdag 15 mei 2015

Gistermiddag
In de HEMA​

Man haalt mij in, loopt expres snel.
Meisje, rond de dertien jaar, loopt hem achterna.

Ze zegt:
'Wanneer kan hij nou eens een keer normaal doen?'

Vrouw haalt mij in.
En antwoord:

'Als hij ziek is'.

donderdag 30 april 2015

Aan de telefoon met het Juridisch Loket.

(....)

Oudere meneer met sympathieke toon en een stem die het leven in zich draagt:

'Ik weet niet of dit bedrijf is aangesloten bij een organisatie, maar als ze dat wel zijn, kunt u hiervoor bij de geschillencommissie terecht.'

Ik:

'Ja, maar dat vind ik dus altijd zo raar, dat je er als consument afhankelijk van bent of een bedrijf wel of niet is aangesloten bij een brancheorganisatie.'

Hij:

'Ja, dat is raar, inderdaad.'

Stilte.

'Heeft u weleens overwogen om rechten te gaan studeren?'

'Eh, nee...'

'...Want u maakt een zeer bevlogen en betrokken indruk.'

(...)

zondag 19 april 2015

Vanuit de keuken.
'Hey Jiska...'

'Hey, E.!'

Gelach.

'Bij de Facebooktest 'Hoe raar ben jij?' kwam jij als 'raar' uit de test, en ik niet.
Ik kwam als 'normaal' uit de bus'.

'Oh?'

'Ik...ik was zelfs bang voor mezelf.'

Stilte.

'Je was zo normaal dat je bang voor jezelf was?'

'Ja.'

woensdag 8 april 2015

De doktersassistente.
Aan de telefoon.
'Momentje nog mevrouw, u viel namelijk op de grond.'
.............

zaterdag 4 april 2015



Dus je bent aan het leren om je emoties meer te reguleren….?’


‘Ja’ antwoord ik.

De psychiater kijkt op het scherm.


‘Ik zie hier bij de doelen die je met de psycholoog hebt geformuleerd ook staan:
Meer echt voelen?’’.
Ja….’ zeg ik, mij afvragend wat de psycholoog en ik daar destijds mee bedoelden.

Maar is het: ‘Meer echt voélen....’

'Ja, dat', denk ik.
Maar wacht af.

'..Of is het: meer écht voelen?'

Een golf van liefde borrelt omhoog.
Wat heerlijk, iemand die de nuance van de taal zo goed begrijpt.
Ik slik.

'Meer echt voélen’, antwoord ik.

donderdag 2 april 2015

Toen ik negentien jaar oud was zei een onbekend persoon tegen mij:
 'Jij wordt een gróót schrijver!'.
Sindsdien ben ik bang dat ik:

1. Een gróót schrijver word.
2. Geen gróót schrijver word.

dinsdag 17 februari 2015

Afgelopen vrijdagmiddag
Op de fiets
Bij het stoplicht

Terwijl ik voor het rode stoplicht sta te wachten, rennen er twee jongetjes van een jaar negen uit een auto die ook voor het stoplicht staat te wachten.
Ze hebben een licht getinte huidskleur en lijken mij een Marokkaanse achtergrond te hebben. De chauffeur van de auto roept het iets na. Ik kan het niet goed verstaan.
'Roept hij nou 'Allah, Allah?'
Waarom zou iemand, op dit uur van de dag, in deze omstandigheid, 'Allah, Allah' willen roepen?
Ach nou ja, hij doet er niemand kwaad mee natuurlijk. Hoewel het wel iets weg heeft van een provocatie.
Het stoplicht staat nog steeds op rood. Ik haat wachten.
De man begint weer te roepen.
Nu hou ik mijn oren gespitst, want ik wil het weten ook.

'Alaaf, Alaaf!' roept de chauffeur.
Het stoplicht springt op groen.
De jongetjes zijn inmiddels de autoweg overgestoken. Ze rennen voor mijn wiel langs.

Ik fiets weg met een glimlach op mijn gezicht.

zaterdag 7 februari 2015

Gister bij de printman

Kijkend naar mijn schoenen:
'Wat zijn dat voor hippe schoenen?'

Ik kijk mee.

'Hippe schoenen.'

woensdag 28 januari 2015

Daarnet.

Terwijl ik mijn fiets uit het slot haal, loopt er een man langs met een hond.
Ik hoest even de hoest eruit die al enige minuten mijn keel zit te kietelen.
De hond, een bouvier in een tuigje, schrikt ervan.

'Nou!' zeg ik met een licht afkeurende blik richting de hond.
En ik stap op de fiets.

'Het klonk ook wel als geblaf' zegt de eigenaar van de hond ter verdediging.
Ik probeer mij even voor te stellen hoe mijn gehoest klinkt in de oren van een hond.
'Ja, dat klopt wel' antwoord ik.
En fiets weg.
Het gesprek lijkt afgelopen.

Ineens draai ik mijn hoofd om.
'Maar een hond zou eigenlijk niet moeten schrikken van geblaf!' roep ik de man na, mij afvragend of hij het wel kan verstaan.

'Nou' roept de man.
De hond dichtbij zich trekkend:
'Van dit geblaf wel!'

Daar kan ik inkomen.

Erna fiets ik zo snel mogelijk naar huis.
Af en toe blaffend. Niet te hard.



dinsdag 27 januari 2015

Vandaag.

'Weet u misschien waar de Agaatstraat is?' vraag ik aan een oudere man.
De man geeft uitleg.
Hij komt ietwat vertwijfeld over.
'Weet u het zeker?' vraag ik (ik ken de mensen langer dan vandaag, vooral hen die de weg wijzen).
'Nou, niet 100%' geeft hij ruiterlijk toe.
'Maar toch wel zo'n 80, 90%.....'.
'Dus niet helemaal' zeg ik.
'Nee, niet helemaal. Maar ik kan dat ook niet weten, ik woon hier nog maar vijftig jaar, snapt u.'
'Nou, eigenlijk zou u het dan wel moeten weten' murmel ik zachtjes en onbarmhartig.
De man valt mij in de rede.
'Ach, er lopen daar toch zat wilde mensen. Die weten het wel.'

'Wilde mensen' resumeer ik gniffelend.
Wijs naar de panterprint op mijn jas.
'Ik ben ook wild, ziet u dat?'
De man glimlach nu ook.
'Ik vind u er niet wild uitzien hoor, ik vind u er juist lief uitzien' antwoord hij.
Hier had ik geen antwoord op.
'Maar ik ben al negenentachtig, dan kijk je anders naar die dingen'.
Ik knik begrijpend.
We groeten elkaar.
En ik fiets weg.
De verkeerde kant op.

zaterdag 24 januari 2015

Donderdag

De man die mij de etalagepop verkocht:
'Ja, ik dacht ik moet hem nu maar verkopen, want anders ga ik me er nog aan hechten'.

Ik zeg:
'Ja, dat kan ik mij voorstellen'

En denk:
Zei ik dat nou écht?

zaterdag 10 januari 2015

Met mijn nog wat grieperige lijf dat de afgelopen anderhalve week werd geregeerd door dictator Snot, stap ik de plaatselijke Albert Heijn binnen. Het is er weer eens veel te druk voor een hypersensityfuslijer als ik.
Langzaam probeer ik mij te nestelen in de zenmodus, die ergens achterin mijn bewustzijn staat geparkeerd voor noodgevallen.
Ik heb slechts enkele artikelen nodig, en rustig lopend wend ik mij tot de kassarij die tot de minst langen behoort.
Terwijl de man voor mij zijn immense rij artikelen op de band aan het zetten is, vraag ik mij af of de Volkskrant van vandaag het kopen waard is.
Het geliefde object dat de zaterdageditie bevat genaamd Volkskrant Magazine is hetgeen altijd mijn interesse heeft.
Gelukkig heb ik nog genoeg tijd om na te denken of ik deze wel of niet ga kopen, want de man voor mij is nog wel even bezig.

De kassa naast mij gaat open, en de man die achter mij stond stuift eropaf om de eerste te zijn die bedient wordt.
'In dit soort situaties leer je de mensen kennen' denk ik.
De betreffende man voelt mijn blik in zijn rug priemen en bedenkt zich, de artikelen al op de band stapelend.
'Kom maar hoor' zegt hij groothartig.
'Nee, het hoeft niet', zeg ik met hese stem en een poging tot glimlach.
Ik heb helemaal geen zin om mij te moeten haasten om mijn artikelen snel op de band te zetten. Mijn neus zit dicht en ik word continu overvallen door hoestaanvallen waardoor ik moeilijk kan ademen.
Bovendien wil ik nog beslissen of ik al dan niet die Volkskrant koop, met dat geliefde magazine.
De man dringt nog twee keer aan.
'Echt niet?'
'Nee hoor, hoeft niet' zeg ik, dit keer met een échte glimlach.
De vrouw van de man maant mij nu óók om vóór haar en haar man mijn artikelen op de band te zetten.
'Ik zou het maar doen hoor!'
'Nee, het hoeft niet' zeg ik.
Ook de man voor mij begint zich ermee te bemoeien.
'Wil je echt niet, je mag ook voor mij hoor!'
'Nee' schudt mijn hoofd luid en duidelijk, en ik probeer in mijn gezichtsmimiek duidelijk te maken dat het hier echt niet om wrok gaat.
Ik heb gewoon geen haast.
'Wil nog even nadenken of ik de Volkskrant ga kopen of niet' zeg ik er toch maar bij.
Wellicht is mijn 'nee' mét uitleg erbij iets beter te behappen voor mijn medemens.
De man knikt begrijpelijk zijn hoofd.
Ik leg mijn spullen op de band en pak de Volkskrant erbij. Sla 'm open om te kijken of er interessante dingen in het magazine staan.
De man voor mij draait zich nog een keer om en zegt:
'Echt niet, zeker weten?'.
'Nee', zeg ik.
De lichte ergernis die omhoog borrelt probeer ik weg te hoesten.
'Echt niet'.
Die Volkskrant neem ik wél mee.
Breda
Eerste Kerstdag, 2014
Kom met de fiets aan bij het station, dat verbouwt wordt. Pak mijn zware tassen van het stuur en zet ze op de grond neer bij de ov-chipkaartautomaat.
Het regent.
Schuin achter mij zie ik een oude man wat wankel lopend naar de trappen lopen. Zonder jas aan maar met oud uitziend fleecevest. Zijn grijze haar in de war.
'Er zijn dit jaar 3.000 zwerfouderen bijgekomen', flitst er door mijn hoofd. Een nieuwsbericht dat ik onlangs hoorde. Mijn hart draaide er een kwartslag van.
'Zou hij er één van zijn?' vraag ik mij af.
De man kijkt omhoog naar de hoge, steile, gietijzeren trappen die overwonnen moeten worden.
Omdat station Breda verbouwd wordt is er geen andere manier dan een heel groot stuk over deze hoge en steile trappen - die vanwege de regen ook nog nat zijn - te moeten, voor je bij de perrons komt.
Er is namelijk geen lift.
De achterkant van het station is al wel af, de voorkant niet. Vraag mij niet wat de logica hiervan is. De meeste mensen komen van de voorkant.
Men lijkt geen seconde te hebben stilgestaan bij wat het beste voor de mensen zélf is.
Voor de gehandicapten. De ouderen.
Ik zie de man de eerste treden nemen, de ene hand steun zoekend bij de trapleuning. Het ziet er niet erg hoopgevend uit. Bij elke stap die hij neemt lijkt hij zelf te twijfelen of het hem wel gaat lukken.
Af en toe stopt hij en kijkt omhoog naar de vele treden die nog moeten. Want mensen, het zijn er écht heel veel.
Zelfs voor mij; met hakken aan en zware tassen in combinatie met de natte en steile treden, een hachelijke onderneming.
Heb mijn ov-chipkaart gevonden en check in. Kijk weer naar de man en besluit dat ik dit niet meer kan aanzien. Dan mis ik wel de trein, want ik was al laat; dat moet dan maar.
'Meneer' roep ik.
De man blijft stilstaan, maar draait niet om.
'Meneer, er gaat hier ergens ook een busje die u naar de overkant kan brengen'.
'Een busje?' antwoord hij weifelend.
Ik stap de trap op en ga naast hem staan.
'Er gaat hier ook een busje die u naar de overkant van het station kan brengen. Daar zijn geen trappen.'
'Oh' zegt hij, draait zich langzaam om, en probeert de treden die hij net overwonnen heeft, nogmaals te nemen. Alleen naar beneden is het nog moeilijker. Ik weet dat, omdat dat met hakken aan en zware tassen ook het geval is.
Ik zie hem stuntelen.
'Zal ik even uw hand vasthouden?' vraag ik, en rijk hem mijn hand aan.
Hij lijkt mij niet gehoord te hebben.
Oh, toch wel. Hij neemt mijn hand aan. Samen lopen we naar beneden, hand in hand.
'Dankuwel hoor' zegt hij, als we beneden zijn.
Ik wil nog even kijken of de halte die ik hem wees wel écht de halte is van dat busje.
Nee dus.
Ineens herinner ik mij dat die halte een heel eind verderop zit, aan de linkerkant van het station. Wij zitten aan de rechterkant.
Ik wijs hem de weg.
Hij moet nu nog een heel eind lopen. En hij loopt al zo moeilijk. Hoop dat hij het kan vinden. En zou het busje uberhaubt wel rijden vandaag?
Hij gaat zijn trein in ieder geval zéker niet halen.
Ik neem de trappen en probeer het juiste perron te vinden. Ineens herinner ik mij weer waar de bushalte precies was; ergens helemaal achter verscholen, links van het station. Als je niet weet waar het is, is het erg moeilijk te vinden.
Baal dat ik mij nu pas herinner waar het precies is. Hoop dat hij iemand vindt die hem de precieze weg kan wijzen.
Er zijn alleen erg weinig mensen op straat op Eerste Kerstdag.
Mijn trein is er.
De deuren gaan niet vanzelf open, dus ik druk op het knopje. Er staat niemand voor de deur, dus ik stap in. Vervolgens word ik half omver gelopen door een jonge vrouw.
Ik wankel even, maar weet mijn balans weer terug te vinden.
En ik stap in.