woensdag 13 augustus 2014



Op een dag – ik zat in de derde klas (groep vijf) – kwam meester Zwart op het lumineuze idee om de klas qua tafels en stoelen en mensen onder te gaan verdelen in groepjes van vier.
Het meest lumineuze daarvan was wel dat hij mij samen in een groepje met Marinde stopte. Ze zat tegenover mij, zelfs. Ik durfde sindsdien nog amper voor mij uit te kijken. Probeerde haar aanwezigheid uit de weg te gaan, zonder daarmee een aanleiding te vormen voor bepaalt gedrag van haar kant.

Nog steeds begrijp ik niet wat volgens de meester nou het achterliggende idee was van deze actie. Marinde en ik gingen niet met elkaar om, sterker nog: zij pestte mij. Hij wist dat. En ons dan bij elkaar zetten? In de hoop dat we dan bevriend zouden raken?
De keuze van meester Zwart was bijna te opvallend om er níet een achterliggende bedoeling bij te bedenken. In ieder geval is die achterliggende bedoeling niet in goede aarde gevallen.
Marinde had nu alleen nog maar meer kans om mij te pesten. En zij wist die kans ten volle te benutten.
Ik herinner mij een moment in de pauze, waarbij wij allemaal binnen aan onze tafeltjes zaten te eten. Ik had, zoals altijd, bruine boterhammen mee met daarop veel margarine en heel weinig pindakaas. Niet echt een aanrader, kan ik u vertellen.
Deze 'snack' werd zo nu en dan afgewisseld door bruine boterhammen met heel veel margarine en daarop heel weinig smeerkaas. Een heel enkele keer waren het bruine boterhammen met heel veel margarine en zacht geworden speculaasjes. Van het goedkoopste merk en dus met uitermate weinig smaak.
Diezelfde speculaasjes kregen wij trouwens ook bij de thee, 's middags, na school. Thee met melk en welgeteld één speculaasje, nooit meer. Dat ene speculaasje smaakte weinig naar speculaas en des te meer naar helaas. Fabriek, daar smaakte het naar. Er viel geen liefde in te proeven.
Dat speculaasje sopten wij dan in de zwarte thee met melk (meer melk dan thee, want thee was vies, melk trouwens ook, maar we moesten thee drinken, dus dan maar met melk, om de vieze smaak van de zwarte thee weg te krijgen) tot de helft er bijna afbrak van soppigheid, en dan was het zaak je mond zo snel mogelijk richting soppig koekje te begeven. Dit lukte niet altijd.
Met als gevolg: rondzwemmende speculaasstukken in de toch al net te pruimen zwarte thee met melk, en dat MOEST je dan opdrinken. Opdat je nooit zou vergeten dat elke daad zijn gevolgen kent, ofzo.
Als de speculaassop op de tafel terecht kwam, kregen we een berisping en moesten we een doekje pakken om het op te ruimen. Huilen om een ander koekje had weinig zin, dus dat deden we meestal niet.
We mochten pas gaan spelen als de thee op was, wat in mijn herinnering soms wel een uur of twee kon duren voor het mij gelukt was.
Maar hey, dan mocht je wel spelen. Wat een bevrijding!

Terug naar die pauze: ik pakte met enige schrik mijn boterhammen uit de plastic brooddoos waarop je  nog net de afbeelding van de muts kon zien van wat ooit David de Kabouter was.
De schrik zat er op dat moment al in omdat ik al eerder de eer had gehad kennis te mogen maken met de Pindakaashaat van Marinde. De pindakaashaat die zij met verve via de pindakaas op mijn brood, richting mij wist te projecteren.
Goed, ik deed het rood-blauwe das war einmal David de Kabouter broodtrommetlje open, en de geur van pindakaas kwam mij al te welriekend tegemoet. Nu was het zaak mijn gezicht in de plooi te houden en de boterhammen half onder het houten tafeltje te houden zonder dat het er al teveel op leek alsof ik ze wilde verstoppen. En dan af en toe, als niemand keek, stiekem een hap nemen van mijn brood.
Helaas, Marinde's reukvermogen was blijkbaar feilloos.
Of ze zat te dichtbij.
'Pittekaassssssss!' Riep ze vals.
Nee, siste ze. Ze leek wel een heks. Ook al had ze dan het prachtige gezichtje als van een porseleinen pop, en droeg ze altijd prinsesserige jurken. Dat kon blijkbaar.
Het was alsof een slang zich rondom mijn hals nestelde. Hij zette zichzelf steeds strakker vast. Ik kon nog maar moeilijk ademhalen.
'Pittekáááaaas!'
Wist niet waar ik moest kijken. Elke blik die ik vrij naar buiten zou zenden, voelde als uitlokking. Ik keek naar de grond. 'Wat ligt daar eigenlijk veel stof' dacht ik. Daar let je normaal nooit op.
Nu ik erop lette zag ik ineens overal op de vloer hoopjes stof die zich bij elkaar hadden verzameld. Met af en toe stukjes puntenslijpsel ertussen of half afgebroken punten.
Zouden er mensen zijn die hun puntenslijpsel gewoon van tafel af veegden in plaats van het in de prullenbak te doen?

Als Marinde mij begon te pesten was het altijd afwachten wanneer De Jongens (een aparte diersoort destijds), en Marjet, ook een soort jongen maar toch niet helemaal, mee gingen doen. Zij was naast Marinde de tweede persoon die mij het meest pestten,vanaf de kleuterklas tot het een na laatste jaar.
En – ja hoor – een paar jongens gingen even later ook meedoen. Zoals het een kudde betaamt wanneer het zwarte schaap zich mengt onder de witte.

'Jiska de Piska de poepchinees, valt met haar neus in het varkensvlees' scandeerde het koor.

Er ligt echt veel meer stof dan ik dacht. Hoe komt het toch dat ik dat nooit eerder heb opgemerkt?
Misschien zijn er nog wel veel meer details die zich elke dag om mij heen bevinden, en die ik nooit opmerk. Ik moet toch eens beter gaan opletten.
Vanaf nu ga ik vaker kijken naar dingen waar ik normaal niet op let.

Mij uitlachen vanwege het feit dat ik pindakaas op mijn brood had. Eigenlijk begreep ik op dat moment niet goed – en nog steeds niet – wat er precies mis was met pindakaas. En met mij. En waarom je iemand zou moeten uitlachen vanwege hetgeen hij of zij op zijn of haar brood heeft.
Natuurlijk, het stonk, die pindakaas. Alleen, dingen die anderen op brood hadden stonken óók. Zoals bijvoorbeeld sandwich spread. Maar daar hoorde je ze niet over.
Ik had zelf ook liever hagelslag of iets anders zoets op mijn brood gehad, maar dat mocht ik niet. De keus was of pindakaas of sandwich spread, dat tweede lustte ik niet. Als er smeerkaas in huis was kreeg ik smeerkaas op brood.
Maar pindakaas was duidelijk taboe bij ons in de klas. Als je dat op je brood had wist je dat je uit moest kijken. Zeker ik. Want ik had een bril.