Renata II
'Wij bestaan'
Wij? Wij leven niet. Wij bestaan.
Nederlanders, die leven. De meeste
tenminste. Wij ademen, wij eten, net als zij. Maar wij bestaan alleen
nog. Vanuit de verplichting naar elkaar toe. Omdat we elkaar niet
kunnen missen. Dat is het enige wat ons nog rest na de dood van ons
geliefde dochtertje. Renata.
Weet jij wat die naam betekent?
Herboren! Is een naam die wij bewust hebben gegeven aan haar. Zij is
vernoemd naar mijn moeder, die de meest liefdevolle vrouw was die er
ooit heeft bestaan. Ik kan het niet aan om eraan te denken wat zij
van dit alles gevonden zou hebben. Alles in mij is kapot.
Het zijn niet alleen de grote dingen
die pijn. De dood van mijn dochter lijkt niet eens het allerergste.
Het doet het meeste pijn, dat wel. Maar de pijn die het meest
aanvoelt als een schrale wond waar steeds langs geschuurd, dat is de
pijn van het kwaad dat je in de ogen kijkt als niemand iets doet.
Iedereen ziet je, in paniek. Ze lachen erom. Het doet ze niets. Als
asielzoeker ben je niet meer dan een kruimel. En zelfs de kruimels
worden met meer respect behandeld dan wij.
Ik vroeg alleen om een dokter. Een
verblijfsvergunning, dat was al niet meer belangrijk. Het enige dat
mijn vrouw en ik wilden, was dat mijn dochter zou blijven leven.
Gesmeekt heb ik, geschreeuwd. Het bloed
kwam uit mijn oren, bij wijze van spreken.
Uit Renata's neus kwam bloed. Echt
bloed. Het bleef maar stromen en stromen. Ik voelde gelijk dat het
mis was, maar probeerde het gevoel te negeren. Je wilt niet dat het
zo is. Je wilt niet dat het zo is in die situatie. Je voelt dat
mensen niet bereidwillig zijn je te helpen. Het lijkt wel alsof ze
voelen dat je het meest kwetsbaar bent als een mens kan zijn, op dat
moment. Dan grijpen ze je, als een beest. Genadeloos. Het beest heet:
onverschilligheid. Egoïsme is zijn twee naam.
In mijn nachtmerries blijf ik dat hoofd
van die bewaker zien. Die ogen, zo koud. De grijns op zijn
gezicht. Is dit een mens? Ik word telkens schreeuwend wakker en besef
dat het te laat is.
Dat mijn dochter dood is.
Ik ben een laffe vader. Ik had haar
moeten helpen. We hadden nog harder moeten schreeuwen, nog harder
moeten smeken of iemand de ambulance wilde bellen. Dan waren we nog
op tijd geweest. Helaas weet ik dat zeker, want de arts in Polen
heeft mij dat verteld. Ik geloof hem. Hij kon het niet geloven, toen
ik het verhaal vertelde. Hij heeft alles gedaan wat hij kon om Renata
te redden. Meer zelfs. Het was te laat.
Ik zou graag aan de bewaker die die
avond dienst had en mij niet wilde helpen, willen vragen: waarom?
Waarom wilde hij ons niet helpen? Hij hoefde alleen aan de telefoon
te vertellen wat er aan de hand was. Dat er een ambulance moest
komen.
Ik wil weten waarom, maar ben bang voor
het antwoord. Misschien is het beter als ik het niet weet.
Alles had ik hem willen geven, alles.
Ik bezit niet veel, maar zelfs al mijn kleren had hij mogen hebben.
Hij had mij in elkaar mogen slaan. Al zijn woede op mij mogen
botvieren.
Als mijn kleine meisje het had mogen
redden. Als hij een paar seconden, een minuut misschien, iets voor
mij had willen doen.
Nu is er niets meer. Leegte.
Het enige dat mij en mijn vrouw nu nog
te doen staat, is via de rechter een uitspraak afdwingen waaruit
blijkt dat er verkeerd is gehandeld. Dat is het enige.
Niet voor onszelf, maar om te voorkomen
dat anderen dit ook moeten meemaken.
Dat ben ik aan Renata verplicht.
Die rechtszaak, dat is een peulenschil,
vergeleken bij dat andere dat overblijft.
Dat is de vraag: hoe kan ik ooit weer
in de goedheid van mensen geloven?
Weet jij het?
© Jiska de Vries 2015